Het Zwijn

Het wilde zwijn (Sus scrofa) heeft van de varkens van de Oude Wereld het grootste verspreidingsgebied, en komt in grote delen van Europa, Azië en Noord-Afrika voor.

Het wilde zwijn heeft een borstelachtige vacht die ’s winters langer en donkerder is dan in de zomer. In het voorjaar vallen de winterharen uit en krijgen ze een kortere en lichtere vacht. Ze hebben een kort en stevig lijf en een afgeplatte sterke snuit. De neus eindigt in een wroetschijf. De achterpoten zijn korter dan de voorpoten en volwassen dieren hebben een staart die eindigt in een pluim. Volwassen mannetjes worden keilers of beren genoemd en hebben twee slagtanden, ook wel houwers genoemd. Deze slagtanden zijn twee hoektanden in de onderkaak, die naar boven gericht staan. Ook de bovenste hoektanden zijn sterk ontwikkeld en wijzen omhoog.

Over de borstkas heeft het mannetje een vier centimeter dikke laag kraakbeen, die dient als bescherming voor de longen en het hart in gevechten. De biggen hebben horizontale strepen, die dienen ter camouflage. De strepen verdwijnen na drie tot vijf maanden. De jongen worden geboren in een door de moeder aangelegd nest, ook wel een ketel genoemd, wat vaak een grote kuil met varens, grassen en bladeren is. In dit nest blijven ze samen met hun moeder de eerste week van hun leven. Na een week sluiten moeder en jongen zich weer aan bij de oorspronkelijke groep.

Gemiddeld hebben wilde zwijnen een kop-romplengte van 120–180 cm en een schofthoogte van 90 cm.

Wilde zwijnen zijn van nature niet overdag, maar in de schemering en ’s nachts actief. Ze zijn omnivoor en eten veel gewassen als maïs, erwten, bonen, sommige aardappelrassen, granen, bieten en eikels, kastanjes en op de grond gevallen fruit. Een relatief onbekende, maar veelvoorkomende voedselbron vormen klavers, grassen en kruiden. Vaak wroeten ze met hun gevoelige snuit in de bodem.

Wilde zwijnen leven in groepen, ook wel rotten genoemd en deze bestaan uit vrouwtjes met hun jongen en een- en tweejarige zwijnen. De volwassen mannen leven buiten de paringstijd meestal solitair. Onvolwassen mannetjes kunnen zich soms in los groepsverband ophouden.